Hoe Mariken op schandalige wijze door haat tante
werd toegesproken.
Mariken heeft afscheid genomen van haar oom en is naar Nijmegen
gegaan, waar ze alles kocht wat zij of haar oom nodig zouden kunnen
hebben. Op dezelfde dag dat zij naar Nijmegen gegaan was, had haar
tante met vier of vijf vrouwen ruzie gemaakt over hertog Adolf, die zijn
vader gevangen had genomen. Zij leek meer op een krankzinnige of op
een razende duivelin dan op een christen. Ze koos namelijk partij voor
de jonge hertog en pleegde, zoals u verderop zult horen, zelfmoord toen
ze hoorde dat de oude hertog door de slotvoogd van Grave uit zijn
gevangenschap verlost was.
Toen Mariken alles gekocht had waarvoor ze was gekomen was,
zag ze dat het tegen de avond liep. Ze zei bij zichzelf:
Nu heb ik van alle goederen waar we behoefte aan hadden voldoende
laten afwegen en afmeten, gekocht en betaald. Maar ik geloof dat ik
hier zo lang getreuzeld heb dat het al donker begint te worden. Daar
zie ik een zonnewijzer. Hoe laat zal het zijn? Het is al ver na vieren!
Nu moet ik vanavond in de stad blijven. Het is nog maar een uur
licht en in drie uur kan ik nauwelijks van hier naar mijn oom lopen.
Nee, ik kan beter hier blijven. Mijn tante woont hier vlakbij. Ik ga
haar vragen of ze een bed voor me wil opmaken. Dan kan ik morgen,
zodra ik wakker word, snel naar huis gaan.
Ik zie mijn tante voor haar deur staan. Ik zal haar netjes begroeten.
[Tegen haar tante:] Tante, moge Christus uw leed verzachten en al
uw dierbaren voor verdriet behoeden!
Jeminee, welkom duivel! Hoe is het in de hel?
Wel juffer, wat kom jij hier doen?
Mijn oom stuurde me rond het middaguur op pad om kaarsen,
mosterd, azijn, druivensap en al wat we thuis nog meer nodig hadden
te halen. Voor ik, van de een naar de ander lopend, alles heb kunnen
vinden en kopen, is het nogal laat geworden.
Hopelijk bezorg ik u niet al te veel overlast als ik vraag of ik hier
alstublieft vannacht mag slapen. Ik zou anders heus wel naar huis
gaan, maar ‘s nachts wordt een maagd soms bespied en opgewacht
en, tot haar schande, onteerd en verkracht. Daar ben ik bang voor.
Och, arm kuiken! Ben je nu zo bezorgd voor je maagdelijkheid? God
betere ‘t! Verdorie, lieve nicht, je doet nu wel preuts, maar je weet
heus wel hoe je verwekt bent. Ik heb het idee dat je niet de hele
middag met je boodschappen bezig bent geweest.
Dat ben ik wel, tante.
Ja dat zal wel, of je hebt ergens stiekem naar hartelust zitten drinken.
Verdraaid, nicht, op het platteland gaan meisjes als jij maar al te
graag met Klaas en Gilles het koren in. En wat wordt Liesje lekker
door Hannes geknuffeld als ze zich ‘s avonds samen gaan vermaken.
Verdraaid, nicht, dat heb jij heus wel ondervonden, want bij jullie
wonen heel wat flinke jongens.
Waarom zegt u dat, tante?
Ach kom, schijnheilige slet! Al mag de waarheid niet gezegd worden,
jij hebt menig dansje gemaakt waar de speelman geen cent aan
verdiende. En al gaat men nog zo vaak op en neer, iedereen noemt
zich maagd tot de buik dik wordt.
Ik kan er niet tegen dat u mij zo schandelijk behandelt zonder dat ik
ergens schuldig aan ben.
Ik heb met mensen gesproken die je onlangs met je eigen oom zo
schaamteloos zagen liggen dat ik me geneer het te zeggen. Je maakt
onze hele familie te schande. Moge je vervloekt worden, misbaksel.
Ik word al onwel als ik je zie.
[Tot zichzelf] Here God, wat voel ik me ellendig. Ik word helemaal
raar over mijn hele lichaam als ik die beledigende woorden, deze
gemene aantijging, hoor zonder dat ik enige schuld heb!
[Tegen haar tante ] Wel, tante, zeg me of u een bed voor me
opmaakt, voor één nacht en beslist niet langer.
Ik had liever dat je, zo diep als dit huis hoog is, in de Maas lag. Als
voer voor alle vissen die er zwemmen. Maak dat je wegkomt of het
zal je spijten. Van woede sta ik te beven als een blad.
Tante, u maakt een grote fout!
Wel verdraaid, deze vervloekte teef laat me nog niet met rust! Moet
ik je eens flink door elkaar rammelen? O, ik word gek van haar. Ik
ben kwaad genoeg om de duivel te bedwingen of hem op een kussen
vast te binden als een klein kind. Ik ben zo razend en overstuur dat ik
nauwelijks weet of ik op mijn hoofd of op mijn voeten sta. Iedereen
die ik vandaag tegenkom, zal ik door deze opwinding net zo te
woord staan als de duvel zijn moer doet.
[Mariken rent weg en zegt tot zichzelf:]
Och arme, nu zit ik in de problemen! Ik ben zo van de kaart dat ik niet
meer weet wat ik doe. Ik loop zelfs met een zotte kop de stad uit
zonder aan boeven en rovers te denken.
Ik denk dat ik maar in de struiken ga slapen. Ik trek me nu van
niemand en niets meer iets aan, al kwam de duivel in eigen persoon.
Ik ga hier in het struikgewas zitten en vertrouw me toe aan God of
aan de duivels.
Hoe Mariken bij haar tante wegging
en uit Nijmegen vertrok
Zo is Mariken bij haar tante weggegaan; wanhopig huilend vertrok
ze in het donker uit Nijmegen. Ze liep net zo lang tot ze bij een grote
struik kwam waar ze in grote angst onder ging zitten huilen. Ze bood
zich in haar smart herhaaldelijk aan de duivel aan. Ze zei bij
zichzelf:
Ach! Zuchten, weeklagen, handenwringen en mezelf verwensen is
het enige wat mij door de schandelijke verwijten van mijn tante
overblijft. Voel ik me ten onrechte beledigd als ik zonder schuld
zulke opmerkingen moet verdragen? Nee, beslist niet! In mijn hart
groeit steeds meer verbittering. Ik voel me ellendig genoeg om
mezelf voor eeuwig in het verderf te storten.
Help, door welke verleiding word ik overvallen? Wil ik mezelf
ophangen of wurgen? O, onbezonnenheid der jeugd, kun je jezelf in
toom houden? Of ben je niet voor rede vatbaar?
Welk onschuldig mens zou zulke opmerkingen kunnen verdragen. Ik
ben ervan overtuigd dat niemand dat zou accepteren. Daarom zeg ik
in de wanhoop waardoor ik overvallen word: kom tot mij en sta mij
bij! God of de duivel, het maakt mij niets uit!
De duivel, die altijd zijn valstrikken en vangnetten spant in de hoop
zielen te kunnen verdoemen, hoorde deze woorden en zei bij zichzelf:
Die uitspraak levert me haar ziel op! Ik heb mezelf, geheel met Gods
instemming, het uiterlijk van een mens gegeven. Het klopt allemaal
precies, behalve mijn ene oog, dat lijkt of het is uitgezworen. Wij,
geesten, hebben niet meer het vermogen ons in volmaakte mensen te
veranderen. Altijd mankeert er iets aan ons: aan het hoofd, aan de
handen of aan de voeten. Ik zal mijn stem wat aangenamer laten
klinken en zo vriendelijk en fatsoenlijk praten dat ik het schatje geen
afkeer inboezem. In het begin moet men vrouwen vriendelijk
benaderen.
[Hij richt zich tot Mariken:]
Meisje, waarom zit je daar zo verdrietig? Heeft iemand je zonder
aanleiding iets misdaan? Dat zal ik wreken, als een heer. Je ziet er zo
hulpeloos uit; daarom kom ik bij je om je tot steun te zijn.
O God, wat een schrik! Wat overkomt me? Ik ben al helemaal van
streek en dan sta ik plotseling oog in oog met deze vent. Help, ik val
flauw!
Meisje, wees niet bang, ik zal je geen kwaad doen. Integendeel, als
je met me meegaat en doet wat ik zeg, beloof ik je dat ik een
aanzienlijke dame van je zal maken.
Beste man, ik ben op dit moment toch zo verward en radeloos door
de beledigende woorden die ik naar mijn hoofd kreeg: hoer, slet en
teef. Ik vertrouw me net zo lief toe aan de duivel als aan God, want
ik ben maar half bij zinnen.
[Tot zichzelf] Bij Lucifer, het gaat uitstekend! Ze is helemaal in de
war en verstijfd van wanhoop. Ik heb geen reden tot klagen. Ik geloof
nu echt dat het me lukken gaat.
[Tot Mariken.] Meisje, ik vraag je nog eens: wil je met mij het
minnespel spelen?
Reactie plaatsen
Reacties